Spelvormen (H1)

Spelvorm 1: individueel

Formuleer eerst de centrale vraag waarmee u het spel gaat spelen (zie inleiding).

Maak een grove voorselectie. Bekijk alle kaarten en beoordeel telkens of die waarde voor u belangrijk is met betrekking tot uw vraag. Schuif de kaarten waar u niets bij voelt, meteen opzij.

Probeer de overgebleven waarden te rangschikken in groepjes. Maak rijtjes van waarden die volgens u bij elkaar horen, zoals regelmaat, orde en structuur. Kies vervolgens binnen elk groepje telkens die ene kaart, die volgens u dat groepje het beste vertegenwoordigt. Leg alle overige kaarten uit de groepjes opzij.

Leg van de overgebleven kaarten willekeurig zes kaarten open op een rij. Haal vervolgens dié kaart er uit die voor u het minst belangrijk is. Leg die kaart opzij. Leg daarvoor in de plaats een nieuwe kaart uit de overgebleven stapel. Kies dan weer dié kaart die het minst belangrijk is voor u en leg die weg. Herhaal dit totdat alle overgebleven kaarten langsgekomen zijn.

Uiteindelijk blijven er zes kaarten over. Minder dan zes kaarten mag ook, maar niet meer dan tien. Leg deze kaarten op een rij en schuif net zo lang tot ze voor u in de juiste volgorde van belangrijkheid liggen. Dit is uw persoonlijke waardenhiërarchie.

Probeer bij uw kernwaarden tot slot zelf uw eigen normen te stellen (zie inleiding).